PATH OF 100 MONKEYS






Scheepvaart en Bijgeloof



Boegbeeld. Foto: Wikipedia


Bijgeloof
De meeste Friese zeelui zullen ongetwijfeld gelovige Christenen zijn geweest,
maar een beetje bijgeloof kon natuurlijk geen kwaad.
Waar is een zeeman bang voor. Toen schepen nog van hout waren, afhankelijk waren van gunstige winden en zeestromen, er nog geen radar en radio aan boord was en ziektes nog algemeen en onbegrepen waren, oorlogsschepen en piraten de zeeën onveilig maakten, het werken aan dek en in de masten nog een hachelijke onderneming was, ja toen was er gegronde reden om bang te zijn. Ook was er de angst voor een slechte vangst. Men was er nog van overtuigd dat de aarde plat was en dat het schip van de aarde af kon vallen. Het geloof in zeemonsters, lokkende sirenen en water- wind- en weergoden was algemeen.
Link1, Link2, Link3, Link4, Filmpje


Doop van een schip met een fles Champagne. Foto: Wikipedia

Op deze site is een scheepsdoop te zien met een glas Champagne.
Het brengt ongeluk als de fles niet breekt. Met het uitgieten van een glas,
omzeil je dit probleem. En je krijgt geen deuk in je nieuwe schip.


A:
Een scheepsnaam moet niet op de letter A eindigen.

Albatros:
Doodt nooit een Albatros

Anker:
De afbeelding van een anker garandeert een behouden thuiskomst.

Bakboord:
Het is gunstig als een schip tijdens het laden overhangt naar bakboord.
Het overhellen naar stuurboord wordt als ongunstig gezien.

Bezem:
Een bezem in de top van de mast brengt gunstige wind.
Je kan hem ook op het dek leggen, met de steel in de goede windrichting.
Een bezem in het water houden brengt regen.
Wordt hij verbrand, dan komt er storm.

Boegbeeld:
Een schip werd gezien als een levend wezen.
De ziel van het schip bevond zich in het boegbeeld.

Borstel:
Gedurende de visvangst mag er niemand met een borstel op dek komen.
Dit zou de vissen verjagen

Bijnamen:
Om de Duivel te misleiden, had iedereen aan boord een bijnaam.

Brood:
Een lang brood gaf een te lange reis.
Een krentenbrood zorgde voor gaten in de netten.

Burger:
Een burger, een niet-visser aan boord, brengt een slechte vangst.

Dood:
Als een zeeman stierf aan boord, vreesde men voor zijn ziel.
Die zou iedereen mee willen nemen in de dood.

Doop:
Tegenwoordig is het gebruikelijk om een schip te dopen met Champagne.
Voor die tijd werd een fles rode wijn gebruikt. Een symbolisch bloedoffer.
In gelovige dorpen gebruikte men liever water uit het visgebied.

Duivel:
Op een schip mag nooit over de Duivel worden gesproken.
Men noemde hem Joost. In het Engels: Davy Jones.

Gelukwensen:
Een visser moest je geen goede vangst of behouden vaart toewensen.
Om dit te vermijden liep de visser vaak met gebogen hoofd naar zijn schip.

Haan:
Een gunstig voorteken. Bij een tewaterlating of bij het in gebruik nemen
van een nieuw net, werd haan gegeten. Een kip bracht storm.

Haar:
Haren werden geassocieerd met hekserij.
Aan boord mocht je niet je haar of baard knippen.

Heksen:
Een heks zou een storm kunnen opwekken,
door haar voeten in het water te houden.

Hoer:
Het was gunstig als men onderweg naar het schip
een vrouw van lichte zeden tegenkwam.

Kat:
Een kat werd geassocieerd met een heks. Niet welkom aan boord.

Klompen:
De onderkant van klompen werden soms beslagen met spijkers in een kruisvorm.

Koekoek:
Het roepen van een Koekoek tijdens het vertrek, was een gunstig voorteken.

Lenen:
Je mag niets lenen van de bemanning van een ander schip.
Mocht dit toch noodzakelijk zijn, dan moest je het geleende
enigszins beschadigd teruggeven. Op die manier werd de vloek opgeheven.

Mes:
Een zeeman heeft vaak zijn hele leven hetzelfde mes.
Indien men dit mes verloor, was dit een zeer ongunstig voorteken.
Een mes in de mast kon een gunstige wind afdwingen.
Het was taboe om over messen te praten.

Munt:
Met het werpen van enkele muntstukken in zee,
werd een goede vangst of gunstige wind gekocht.

Oorring:
Een gouden oorring werd gedragen voor een beter gezichtsvermogen,
was goed tegen hoofdpijn en doofheid en was een soort begrafenisverzekering.

Paraplu:
Het openen van een paraplu aan boord brengt ongeluk.

Pieterman:
Het gevaar van de pijnlijke steek van een Pieterman (vis),
werd bezworen met de spreuk "Puckela puckelorum,
dominum Jesum Christum et Spiritus Sancto. Amen" (Vlaanderen).

Priester:
Een Priester werd geassocieerd met de Dood. Niet welkom.
Over Priesters en nonnen werd niet geproken aan boord.

Rat:
Was geliefd aan boord en een welkome versnapering.
Pas als de ratten het schip verlieten, diende men zich zorgen te maken.

Rode Kool:
Op de dag van vertrek mag geen rode kool gegeten worden.

Schaap:
Het was gunstig als de schipper, op weg naar zijn schip,
een kudde schapen tegenkwam.

Scheepsnaam:
Het wordt als ongunstig beschouwd om een scheepsnaam te wijzigen.
Dit is geen probleem als het schip nog niet is gedoopt.
Het toekennen van een eigen scheepsnaam kwam pas eind 15e Eeuw in zwang.
Voor die tijd had het schip de naam van de schipper.

Schelp:
Indien men een St Jacobsschelp in de zee wierp,
zou dit het onweer tegenhouden.

Schoen:
Wanneer een rechterschoen of laars werd opgevist, bracht dit geluk.
De schoen werd aan de mast bevestigd.
Linkerschoenen gingen weer overboord.
Een schip had een voorspoedige reis,
indien men het een paar oude schoenen nawierp.

Tabak:
De geur van tabak zou vissen verdrijven.

Talisman:
Een stukje hout, een hoefijzer, een mollen- of reigerpoot.
Ook de gehoorbeentjes van een kabeljauw werden daarvoor gebruikt.

Tattoe:
Een zeeman zonder tattoeage werd als niet zeewaardig beschouwd.
Vaak werd een tattoe gezet als aandenken aan een haven of lange reis.

Touw:
Een slingerend touw geeft een goede vaart.
Dit geldt ook voor rondlopen op het dek en het bekloppen van de reling.

Uniform:
Het was gunstig als men onderweg naar het schip
een man in uniform tegenkwam (bijvoorbeeld een politieman).

Vrijdag:
Op een Vrijdag werd niet uitgevaren.

Vis:
Men mocht bij het vertrek geen vis aan boord brengen als voedsel.

Voet:
Men mag een schip niet betreden met de linker voet eerst.

Vrouw:
Een vrouw aan boord, was een garantie voor onheil. Niet welkom.
"Alle beetjes helpen" sprak de schipper. En smeet zijn vrouw overboord.

Fluiten:
Als je op een schip fluit, brengt dit storm.

Uitzwaaien:
Men mag een schip niet uitzwaaien tot het uit zicht verdwenen is.

Zingen:
Zingen aan boord zou storm opwekken.
Een uitzondering werd gemaakt voor het zingen tijdens het ophalen van het anker,
pompen, of het hijsen van de zeilen (shanty's).

Zondag:
Op Zon- en feestdagen werd niet gevist.

Zwemmen:
Zwemmen maakte de zeegeesten hongerig. Als je dan toch ging zwemmen,
moest het hoofd en niet de voeten als eerste het water raken.
De meeste zeelui hadden niet geleerd om te zwemmen.
Men gaf de voorkeur aan een snelle verdrinkingsdood.

Bronnen:
Pannetheka
Familieblonde
Bistrobeaufort
Vaartips