NAAMLOOS
wat me rest
zijn grijze flarden
waar te blijven
ik weet het niet
een enkel licht
dat fier bleef branden
maar het waarom
dat ken ik niet
in het monotone grommen
verdringt de eenling
zijn verdriet
weiger dit geluid te horen
maar mijn naam
ik hoor hem niet
ik zoek je
met gesloten ogen
tast met een gebalde hand
wat me raakt
zal ik nooit weten
de mond gesloten
gevuld met zand