Zand moet het tij keren in de Zeeuwse zeearm
Sinds de aanleg van de stormvloedkering in 1986 knabbelt het water van de Oosterschelde aan de zandbanken in de getemde zeearm. Langzaam maar zeker verdwijnt zo de unieke getijdennatuur onder water.
Het getij in de Oosterschelde is uit balans. Door de aanleg van de stormvloedkering in 1986 stroomt er minder water in de zeearm en stroomt het langzamer. De gevolgen van deze verstoring voor de unieke getijdennatuur in de zeearm worden na 25 jaar zichtbaar.Van de 11.000 hectaren aan zandbanken, slikken en schorren in de zeearm, die voor 1986 bij eb droogvielen, kalft het water elk jaar gemiddeld een tot twee centimeter af. Maar het water heeft onvoldoende kracht en snelheid om het zand vanuit de soms wel vijftig meter diepe geulen ook weer omhoog te stuwen en op de zandplaten te werpen. De platen eroderen alleen nog, ze bouwen niet meer op een natuurlijke manier op.
Zonder menselijk ingrijpen zal door dit proces van 'zandhonger' over vijftig jaar negentig procent van de zandplaten bij eb niet meer droogvallen maar voorgoed onder water blijven. De Oosterschelde zal dan veranderd zijn in een oninteressante badkuip met niets dan water. Wég unieke getijdennatuur, weg onmisbare foerageerplek voor tienduizenden trekvogels, weg rust- en zoogplaats voor zeehonden. En weg óók de bufferfunctie van de zandplaten, die nu nog het water afremmen voordat het tegen de dammen en dijken van de zeearm slaat.