(Dit blogbericht is eerder geplaatst op 14-12-09)
Door Lolke Visser:
De beurtvaart is een tak van bedrijvigheid, die nu vrijwel verdwenen is. Zoals overal elders had ook Harlingen zijn beurtschepen. Deze voeren naar diverse plaatsen in Friesland, maar ook naar Groningen en Steenwijk. De bekendste lagen in het Franekereind. De stoomboot “Prins van Oranje 1” (De Vlas) en de motorboot “Generaal de Wet”(De Jong). Beide voeren op Leeuwarden.
M.S. “Vertrouwen” van Schaaf voer op Sneek en M.S. Concordia (Drukker) voer op Dokkum. Deze lagen aan de Oude Turfkade. In de Franeker Trekvaart lag m.s. “Friesland” (Jasper) met een dienst op Groningen. Ook Swart voer op Groningen met. S.s. “Twee Provinciën”.
Maar er waren er nog meer, bijvoorbeeld in de Rozengracht.
De grootste schepen waren de stoomboten van rederij “Stânfries”, met de namen “Stânfries" I t.e.m. X”. De rederij had daarnaast ook schepen met plaatsnamen zoals: “Harlingen I en Dokkum II”. In totaal had “Stânfries” zo’n twintig schepen in de vaart. De “Stânfries X”, die nu in Leeuwarden ligt, is niet het origineel, maar een verlengd en verbouwd ander schip. De schepen van de rederij voeren van Leeuwarden over Harlingen naar de Zaanstreek en Amsterdam. Ook Rotterdam werd aangedaan. De ligplaats in Harlingen bevond zich in de Rommelhaven, tegenover het pakhuis met de leeuw in de gevel. De Vlas voer met meerdere boten op Harlingen. Zij bevoorraadden de Engelse lijnschepen in Harlingen (in het Dok) met Friese zuivelproducten (“Prins van Oranje II, III en IV”.)
De beurtvaart is een tak van bedrijvigheid, die nu vrijwel verdwenen is. Zoals overal elders had ook Harlingen zijn beurtschepen. Deze voeren naar diverse plaatsen in Friesland, maar ook naar Groningen en Steenwijk. De bekendste lagen in het Franekereind. De stoomboot “Prins van Oranje 1” (De Vlas) en de motorboot “Generaal de Wet”(De Jong). Beide voeren op Leeuwarden.
M.S. “Vertrouwen” van Schaaf voer op Sneek en M.S. Concordia (Drukker) voer op Dokkum. Deze lagen aan de Oude Turfkade. In de Franeker Trekvaart lag m.s. “Friesland” (Jasper) met een dienst op Groningen. Ook Swart voer op Groningen met. S.s. “Twee Provinciën”.
Maar er waren er nog meer, bijvoorbeeld in de Rozengracht.
De grootste schepen waren de stoomboten van rederij “Stânfries”, met de namen “Stânfries" I t.e.m. X”. De rederij had daarnaast ook schepen met plaatsnamen zoals: “Harlingen I en Dokkum II”. In totaal had “Stânfries” zo’n twintig schepen in de vaart. De “Stânfries X”, die nu in Leeuwarden ligt, is niet het origineel, maar een verlengd en verbouwd ander schip. De schepen van de rederij voeren van Leeuwarden over Harlingen naar de Zaanstreek en Amsterdam. Ook Rotterdam werd aangedaan. De ligplaats in Harlingen bevond zich in de Rommelhaven, tegenover het pakhuis met de leeuw in de gevel. De Vlas voer met meerdere boten op Harlingen. Zij bevoorraadden de Engelse lijnschepen in Harlingen (in het Dok) met Friese zuivelproducten (“Prins van Oranje II, III en IV”.)
Spoorwegdrama in Harlingen
In 1863 werd de spoorlijnverbinding met Leeuwarden aangelegd. Eén der eerste spoorlijnen in Nederland! De Engelse aannemer begon met de aanleg in Harlingen, dat als vanouds als toegangspoort tot Friesland fungeerde. De rails werden in Engeland gefabriceerd en per boot naar Harlingen vervoerd.
Op 31 maart 1868 vond er op het station een ernstig, maar tevens uniek ongeluk plaats. De wachtende stoomtrein, het was de eerste van die dag, bestond uit een locomotief en een aantal wagons en stond op het punt van vertrekken toen de ketel explodeerde. De ketel, samen met het voorste deel van de locomotief (de nummer 8) werd ongeveer dertig meter van de rails geblazen. De wielen van het onderstel sloegen los en vlogen door de ramen van de rijtuigenloods, zestig meter verderop. Wat betreft de oorzaak dacht men aan het breken van een aantal steunbouten van de vuurkist.De 32-jarige stoker Evert Lekman werd door de rondvliegende brokstukken gedood. De machinist kwam er met slechts lichte verwondingen vanaf en de passagiers kwamen met de schrik vrij. De treinlocomotief was in 1864 in Manchester gebouwd en werd daar ook hersteld. Na een jaar kwam de locomotief nr. 399 weer in dienst. De gesprongen ketel is naar de fabrikant Beyer, Peacock & Co in Engeland vervoerd en uit elkaar gehaald. Het lukte echter niet om de oorzaak van de ontploffing te achterhalen. De tender ( het aan een stoomlocomotief toegevoegde voertuig om kolen en water te vervoeren) is in het Spoorwegmuseum in Utrecht te zien. De tender is gekoppeld aan de loc. S.S.-13 (.S. 705). Deze locomotieven werden een paar jaar na de ramp in dienst genomen. Deze ketelexplosie is de enige geweest, gedurende de periode dat er met stoomlocomotieven werd gereden. Wel ontplofte er in de twintiger jaren een Belgische locomotief in Baarle-Nassau
.
Het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs heeft op 18 maart 1916 nog een aparte bijeenkomst aan het drama besteed. Ook op deze bijeenkomst komt men echter niet tot een eensluidende conclusie, maar uit constructief oogpunt is er een verklikkersysteem ontworpen “die ten doel hebben een breuk van een steunbout door het uitstromen van water kenbaar te maken.”
Harlinger zeelieden in WOII
De Ootmarsum met man en muis ten onder.(1940)
Al in 1940 braken voor de Duitse onderzeeboten op de Atlantische oceaan de glückliche Zeiten aan. De aangevallen koopvaardijschepen konden zich nauwelijks verweren. De Duitsers waren bovendien in staat het geallieerde radioverkeer af te luisteren, zodat ze precies wisten waar ze de schepen konden verwachten… Meermalen werd een konvooi opgewacht door één van de beruchte ‘wolvenhorden’, georganiseerde groepen U-boten, die wisten op welke routes de schepen opereerden en ze afslachtten. In het begin van de oorlog was de beveiliging van de konvooien minimaal. Maar ook individueel opererende onderzeeboten brachten grote schade toe.
Een sprekend voorbeeld daarvan is de aanval die in de nacht van 22 op 23 november 1940 plaats vond op konvooi SC 11. Maar die werd dan ook uitgevoerd door luitenant ter zee Joachim Schepke, één van de Azen van Dönitz’ onderzeebootdienst. Schepke was die nacht verantwoordelijk voor de gelijktijdige dood van vier Friese zeelieden. Ze voeren alle drie aan boord van het ss Ootmarsum (3628 ton) van rederij Vinke & Co te Amsterdam. De Ootmarsum stond onder commando van kapitein Jan de Vries, Amelander van geboorte. De Vries doorliep de stuurmansopleiding aan de Harlinger Zeevaartschool. Aan boord waren verder nog de 33-jarige tweede machinist Pieter Wijnia uit Harlingen en de eveneens uit onze stad afkomstige stoker Hermanus Bekius, 31 jaar. Piet Wijnia was, voor hij uit Harlingen vertrok, getrouwd met Sijke Taekema. Tweede stuurman op de Ootmarsum was de Terschellinger Cornelis Roos. In het konvooi voeren nog twee Nederlandse schepen, het ss Bussum en ss Hilversum. In totaal telde het konvooi 34 schepen en vertrok op 9 november 1940 uit Canada. De Ootmarsum vervoerde ijzererts.
Schepke viel met zijn U-100 ’s nachts aan. Bij toeval was hij tijdens een zware bui midden in het konvooi terecht gekomen. Het tweede schip dat door een torpedo werd getroffen, was het ss Ootmarsum. Schepke noteerde in zijn logboek, dat het getroffen schip direct in de golven verdween.
Omdat de Ootmarsum ijzererts vervoerde, moet het als een baksteen zijn gezonken, alle vijfentwintig bemanningsleden met zich mee sleurend. Vanaf het ss Bussum zag men, hoe het drama zich in minder dan twee minuten voltrok. Schepke torpedeerde die nacht nog vier schepen van het konvooi. Toen het licht werd dook de U 100 onder, ook al omdat er vliegtuigen in de lucht waren. Om 19.00 uur zette Schepke zijn vernietigende werk voort. De Bussum was het volgende slachtoffer. Alle opvarenden konden worden gered door een escorteschip. Behalve twee Nederlandse, werden drie Britse en twee Noorse schepen slachtoffer van de U-100. (uit: Gebleven van Johan van der Wal)
HERINNERINGEN AAN DE MULLEN ‘DE BAZUUN’
Een ieder die zich “De Bazuun” herinnert heeft daarbij zeker een verhaal te vertellen. Zo ook ik, voor U misschien bekend als, Sjerrie Severein. Mijn grootmoeder, de moeder van mijn vader en voor ons “Grootsje van de Diek”had in mijn jeugd in de Bildtstraat een snoepwinkeltje. Op zondagmiddag ging mijn moeder samen met mij en mijn jongste zusje Aafie bij haar op theevisite. Tijdens dat bezoek mochten wij wel eens in het winkeltje staan om snoep te verkopen.
Ik herinner mij nog best het centese goed, bakkesvol, butternutsen, ware jacobs, veterdrop en salmijakjes. En dat allemaal voor een cent het stuk, behalve de dropkes want die zaten in een puutsje.
Grootsje verkocht ook stukjes komkommer in het zuur met een gele schil, die zie je tegenwoordig niet meer. Verder speelden we ook nog bij de Mullen, dat was niet zo ver uit de buurt. Wel moest het niet luidruchtig, want in de Kuule had het Leger des Heils op Zondagmiddag bij de Mullen samenkomst met o.a. de heilsoldaten Gemser, Duba en Severein, een neef van mijn vader. Ook het muziekkorps was er bij met op de grote trom mijn oom Sjoerd Toeter. We speelden ook in de Koemen en zochten er naar alikruiken en krabbetjes.
Verder op de dijk stond Japke om het hekje voor de wandelaars te openen. Zij deed dat in de hoop een paar centen te krijgen voor de verleende dienst. Het hekje diende als veekering voor de grazende schapen. Beneden aan de dijk was het touwbaantje van Boon. De wandelaars die stad uitgingen liepen de Skapediek om en de anderen die de stad inkwamen hadden de Skapediek al gehad.
AAN DEZE HARNSSPECIAL WERKTEN MEE:
S.SEVEREIN, L.VISSER EN J.VAN DEN HOFF